‘Monkey-Jar’ of waterkruik

Serie Cultureel Erfgoed

monkey jar

Lizzie Hassell, gepensioneerd verpleegster, en Naomi Hodge, beiden uit het dorp The Bottom, herinneren zich dat ze de potten voor water of slappe thee gebruikten, toen er nog geen koeling bestond. De poreuze kleipot hield de vloeistof koel. Soortgelijke kleien watervaten worden overal in West-Indië gevonden, maar dragen verschillende namen. Hassell noemt haar kleipot een ‘gurglet’, wat een variant is van ‘goglet’ of ‘gargoulette’ (waterkruik). Deze naam komt waarschijnlijk van het klaterende geluid dat de kruik gewoonlijk maakt als er lucht binnenkomt door dezelfde tuit als waaruit het water geschonken wordt. Op sommige eilanden wordt het voorwerp een ‘goblet’ (drinkbeker) genoemd, maar in dat geval is ‘goglet’ongetwijfeld verkeerd verstaan, aangezien met’goblet’ een drinkglas met een steel wordt bedoeld, geen kan. In sommige gevallen is een ‘goglet’ eerder vaasvormig (langgerekt) dan rond.

Nevis

Hodge noemt haar twee stukken bij de zeer gebruikelijke naam  ‘monkey-kruik’. Niemand schijnt te weten waarom het woord ‘monkey’ wordt gebruikt, maar een ‘monkey-kruik’ is altijd absoluut bolrond. Beide eigenaressen zeggen dat de ‘monkeys’ op St. Kitts zijn gekocht, met welk eiland Saba in de laatste eeuw een levendige handel dreef. De ‘monkeys’ zijn echter zonder twijfel op het naburige Nevis vervaardigd, aangezien St. Kitts geen klei heeft, terwijl Nevis een kleiader heeft, die nog steeds ontgonnen wordt. Als jong meisje vergezelde Lizzie haar vader naar St. Kitts waar hij benodigdheden kocht voor zijn schoenmakerij. Zij herinnert zich dat er minispeelgoedversies van de kleien huishoudpotten waren.

Saba kan waarschijnlijk als producent worden uitgesloten aangezien er geen sporen zijn van keramiekvervaardiging op Saba na het koloniale tijdperk, ofschoon er één bijvoegsel – vulkanische plag – aanwezig is op het eiland en door de lokale mensen is gebruikt bij het maken van cement. Archeometrische analyse kan  bepalen waar de klei vandaan komt, maar betekent ook dat de pot kapotgemaakt moet worden om een kerfje of scherfje daarvoor te verkrijgen. Dit soort onderzoek is routinematig in archeologische opgravingen, die veel keramische overblijfselen opleveren. Wetenschappers gebruiken zelfs potscherven om de voedingsgewoonten, diëten en dus de manier van leven van de mensen die ze gebruikten, vast te stellen. Soortgelijke voorwerpen verschaffen een unieke verbinding met het verleden van de geknechte Afrikanen, wier geschiedenis niet door de slaven zelf is gedocumenteerd.

Het laagvuur, aarden artefact lijkt  eigenlijk op een grote rustieke theepot of ketel, met een strikt bolvormig lichaam, aan de buitenkant een beetje langer (12 duim, inclusief het handvat) dan breed. Het grote oppervlak en de poreuze klei bevorderen genoeg uitwaseming om de inhoud te koelen. Hij is roodbruin, met zwarte brandstofvlekken. De ruwe, ongeglazuurde buitenkant heeft enkele gerichte schraapsporen, die aangeven dat de vochtige buitenzijde met een steentje is gladgestreken. Dit polijsten versterkt de oppervlaktehechting van de kleideeltjes.

Een beugelhandvat kruist de cirkelvormige opening en eindigt bij de korte tuit, die hoog op de schouder is geplaatst. Er is een klein uitsteeksel aan het einde van de beugel tegenover de tuit. Ik denk dat dit uitsteeksel niet decoratief, maar functioneel is, aangezien het lipje en de tuit ertegenover dienen als ‘blokkades’ om te voorkomen dat de ‘monkey’ aan de greep ontglipt als beide handen hem omsluiten waar hij om zijn breedst is: Met een gewicht van meer dan 6 pond zijn de dikbuikige ‘monkeys’ zwaar, en als ze vol zijn, moeten ze vaak met beide handen worden getild.

Er zijn geen versieringen, inkervingen of insignes van de pottenbakker. De ‘monkeys’ hadden oorspronkelijk een deksel met een knop, maar die zijn er geen van alle meer. Voor de rest verkeren de drie Sabaanse voorbeelden in perfecte conditie.

De Sabaanse exemplaren hebben minuscule afwijkingen omdat ze met de hand gemaakt zijn, maar ze zijn opvallend gelijk gezien het feit dat het exemplaar van Hassell 70 jaar oud is en aan haar grootmoeder toebehoorde, terwijl het paar van Hodge maar 30 jaar is. Het nagaan van de ouderdom is moeilijk, aangezien de stukken te jong zijn om met succes de koolstofdateringsmethode  toe te passen en de vormgeving  gedurende een lange periode onveranderd is gebleven.

Afro-Caribische ambachtslieden

In feite kunnen ‘monkey-kruiken’ in het Caribische gebied enkele eeuwen teruggevoerd worden. Afro-Caribische ambachtslieden maakten dit soort aardewerk per traditie, maar Europese handwerklieden maakten laagvuurkeramiek op Barbados, en introduceerden waarschijnlijk het ambacht, daar men suikerpotten op de suikerplantages nodig had. Nadat het suikerrietsap was gereduceerd door het vele keren te koken, werd het in laagvuur, rood-kleien kegelvormige houders oftewel ‘sugarloaves’  geschonken om te kristalliseren.  In 1702 merkt historicus Père Labat op St. Christopher in zijn reisverslag op, dat de suikerpotten opnieuw gemaakt moesten worden, nadat de Engelse vijand ze had gebroken om de Franse plantage-economie te verwoesten. Met plantages die in staat zijn op deze schaal  ‘sugarloaves’ te produceren, moeten geknechte Afrikanen of Europese contractvaklui goed geschoold en in staat zijn geweest om huishoudelijke artikelen van dezelfde klei en met dezelfde technologie te maken en ze misschien wel op de zondagmarkten te verkopen. In sommige gevallen moedigden plantage-eigenaars de overproductie zelfs aan om een aanvullende inkomstenstroom te creëren, en ontstond er huisindustrie. In sommige gemeenschappen waren er alleen pottenbaksters, maar op Barbados deden mannen het werk.

Pottenbakkerij is in de zeventiger jaren van de 17de eeuw op Barbados gedocumenteerd; op Nevis kan het tot 1682 teruggevoerd worden; in Antigua omstreeks het begin van de achttiende eeuw; en de verkoop van ‘aarden potten’ werd tegen 1711 in Jamaica gelegaliseerd. De ‘Jamaica National Heritage Trust’ heeft een ‘monkey kruik’ die teruggaat tot de periode 1810-1900 en die  precies lijkt op de Sabaanse exemplaren, maar dan zonder de knobbel aan het einde van het handvat, en met de toevoeging van decoratieve inkervingen. In 1827 maakte Isaac Mendes Elisario een schets van ‘de Negerbevolking op het eiland Jamaica’ die een Afrikaanse waterkruikverkoper voorstelt met een ‘monkey-kruik’ in de houten verkoopbak die hij op zijn hoofd draagt. Er zijn antieke ‘monkey-kruiken’ in het St. Kitts Museum en ook zijn identieke nieuwe exemplaren te koop in de cadeauwinkel van het museum.
, Kingston, Jamaica, 1837-38
Newcastle Pottery, op Nevis, maakt nog steeds ‘monkey-kruiken’ op de traditionele manier. De klei, die ze zelf winnen, wordt bewerkt – met de hand gekneed en gerold—op een vlakke tafel (er is geen pottenbakkersschijf), gedroogd, gepolijst en dan in een kuil gebakken (niet in een oven). Het Newcastle collectief maakt ‘monkey-kruiken’, ‘yabbas’, kolenfornuizen, bloempotten en decoratieve voorwerpen. Pottenbakster Almena Cornelius heeft me verteld dat er nog steeds een groot lokaal afzetgebied is en dat keramiek wordt verkocht als souvenirs aan toeristen en aan hotels en restaurants die erin koken om de authentieke keuken aan te bieden voor ‘West-Indische Nachten’.

Archeologen discussiëren over de vraag of de vorm van de ‘monkey-kruik’ Afrikaans is. De basisvorm van de Monkey schijnt echter heel oud te zijn, en ik heb een Koptische ‘gargoulette’ in het Louvre in Paris gezien, dat er heel veel op lijkt. Ik vraag me af of de vormgeving in plaats van een specifieke etnische oorsprong te hebben,  niet  gewoon het oerontwerp voor de oplossing van een gangbaar  probleem is : een simpel, gemakkelijk te vervangen vat voor het bewaren en koelen van drinkwater.

ONDERSCHRIFT:

1. Het aarden artefact lijkt op een grote rustieke theepot, met een strikt bolvormig lichaam, aan de buitenkant een beetje langer (12 duim, inclusief het handvat) dan breed.
2. Therese Elizabeth Hassell-Donker met haar 70 jaar oude Caribische kleien monkey jar of drinkkan.
Referenties:
Jerome Handler, Senior Fellow Virginia Foundation for the Humanities and Public Policy; David Watters, Carnegie Museum of Natural History, Reginald Murphy, Antigua Field Research Centre; Dr. Corinne Hofman, Leiden University; Dr. R. Grant Gilmore, III, St. Eustatius Center for Archaeological Research; David Spieler, Earthworks Pottery, Barbados; Almena Cornelius, Nevis Potter.

1999, Barbara J. Heath ‘Yabbas, Monkeys, Jugs, and Jars: An Historical Context for African-Caribbean Pottery on St. Eustatius’ in  African Sites Archaeology in the Caribbean, in Ed. Jay B. Haviser. Markus Wiener.
Kader
Tekst en foto’s : Suzanne Nielsen