Karkó – schelphoorn

Serie Cultureel Erfgoed

Sommige instrumenten vergen gedegen vakmanschap om ze te kunnen maken. Een gitaar bijvoorbeeld, of een piano. Andere vind je bijna kant en klaar in de natuur. Zoals de karkó (Strombus gigas Linné) op Bonaire, een blaasinstrument gemaakt van de gelijknamige zeeschelp die uit het binnenwater ‘Lac’ wordt gevist. De natuurlijke trompet is zó gemaakt, maar het is een hele kunst om hem te bespelen.

Van oudsher gebruiken volkeren van de kustgebieden over de hele wereld grote schelpen als hoorn. In Zuid- en Midden-Amerika, op de eilanden in het Caribische gebied, maar ook in India en in Europa. Daar waar geschikte schelpen voorkomen, wordt erop geblazen. Het doordringende, ver dragende geluid van de schelphoorn klinkt niet alleen bij godsdienstige rituelen en tijdens culturele feesten, maar vooral om boodschappen over te seinen.
Tegenwoordig rinkelt een wekker naast het bed van de Bonaireaan die op tijd wil zijn voor de vroegmis, de Misa di Aurora. Vroeger wekte de karkó-blazer de kerkgangers. Maar de toon van de schelphoorn riep de bevolking ook op te helpen zoeken naar mensen die op zee of in het veld waren verdwenen: de hoge ‘fluit’ gaf aan dat de vermiste nog niet was gevonden, de lagere ‘ronka’ dat hij terecht was. Op Bonaire, Cuba waar deze schelp lanbí, guamo, caracol of con genoemd wordt, Haïti (lambis) en de Dominicaanse Republiek (fututo, botuto, jotuto of jututo) lieten vissers en zeemannen via de schelphoorn weten dat zij in nood verkeerden of op weg waren naar de haven. Cubaanse landarbeiders verzamelden zich voor het middageten na een teken van de hoornblazer. En niet uit de krant maar luisterend naar de signalen van de lanbí begreep de Haïtiaanse gemeenschap op Cuba dat er iemand was overleden, dat er een kind was geboren of dat het water in de rivier onrustbarend steeg. Een communicatiemiddel bij uitstek dus, zeker voor de ‘Marrons’ in Haïti, de Afrikaanse slaven die naar de bergen vluchtten en van daaruit een opstand voorbereidden.

Over de muzikale functie van de schelphoorn in het Caribische gebied en Zuid- en Midden-Amerika is weinig bekend omdat de cultuur van de oorspronkelijke bewoners in korte tijd praktisch werd weggevaagd tijdens de inquisitie en de kolonisatie. Wel blijkt uit archeologische studies dat het instrument werd gebruikt tijdens spirituele en religieuze rituelen. Zo zou de inheemse bevolking van Cuba bovennatuurlijke eigenschappen toedichten aan de guamo: de resonanties in de schelp werden geïnterpreteerd als de stemmen van goden. Op de daken van hutten lagen ‘magische trompetten’ met de afbeelding van Dios Jurakán, de god van de stormen van het Taino volk. En de indianen aan de oevers van de rivier de Orinoco bliezen op het heilige instrument om stammen op te roepen voor grote oorlogen.

Zelfs iemand met twee linkerhanden kan een schelphoorn maken. Kies een jonge karkó, roze gekleurd met een dunne schelpwand voor een heldere klank. Maak de binnenkant van de schelp schoon en hak dan het topje eraf tussen de tweede en derde winding, zodat een opening van twee centimeter doorsnede ontstaat. Nog even glad en op maat vijlen naar de lippen van de muzikant. Klaar!
Moeilijker is om een mooi geluid uit de schelp te krijgen. De muzikant ondersteunt het slakkenhuis van de karkó met beide handen, pest zijn lippen tegen de opening en blaast de lucht door het gat. Zoals het lipje van een trompet, gebruikt hij zijn eigen tong om de luchtmassa te laten vibreren. De schelpholte werkt als klankkast en versterkt het geluid. Hoe vaardiger de muzikant, hoe groter de variatie in ritme en melodie. Een geoefend karkó-blazer speelt met de druk en stand van zijn lippen, plaatst zijn hand in de spleet van de schelp en beweegt zijn vingers.

Over de oorsprong van de schelphoorn als muziekinstrument is weinig bekend. Zeker is dat in Cuba immigranten uit Haïti op de guamo in de ‘banda gaga’ en zelfs in muziekgroepen die merengue, polka en walsen spelen, met de korte en lange tonen van de schelp op de achtergrond. En op Bonaire en ook op Curaçao begeleidt het ritme van de karkó nog altijd de liederen van het oogstfeest, de simadan en seú, en bij andere culturele groepen.

Foto:
Karkó bespeelt door Rendel Rosalia
(karkó: collectie Brenneker/Juliana, NAAM)

__________

Bronnen:

‘Pulso, clave y espiritu, Expressión sonora Latino America’, Fundación Polar.
‘Musical Instruments of the world’, Paddington Press, Bantam edition, 1978.
B.C. Deva, ‘Indian Music’, Indian Council for Cultural Relations
Prof. Fradique Lizardo, ‘Instrumentos musicales folkloricos Dominicanos’, Unesco.
‘Instrumentos de la música folclórico-popular de Cuba, Editorial de ciencias socials, La Habana, 1997.
‘The drum and the hoe (Haïti), Harold Courlander, University of California Press, 1960.
Beurs- en Nieuwsberichten, 29 oktober 1975
Jos Gansemans, ‘Volksmuziekinstrumenten, getuigen en resultaat van een interetnische samenleving’, Koninklijk Museum voor Midden-Afrika, Tervuren (België), 1989.
Elis Juliana, ‘Guia Etnologiko no.1’, Curaçao, 1976.
Met dank aan: Richard Doest.

Tekst: Eva Breukink. Foto: Prince Victor