Lensu di kabes – hoofddoek

Serie Cultureel Erfgoed

Sinds Antilliaanse vrouwen met kroeshaar de krul eruit laten halen bij de kapper, dragen zij nauwelijks nog hoofddoeken. Wie net veel geld heeft uitgegeven om zijn haar te strika, strijken bedekt dat natuurlijk niet met een lapje stof, die wil zijn kapsel laten zien, constateert Sandra Leonora tijdens het seminar over Latin-American and Caribbean Folklore. Vrouwen met een lensu zijn dan ook bijna uit het straatbeeld verdwenen. Je ziet ze nog wel in folkloristische groepen en tijdens de Seú, het oogstfeest.

Dat was vroeger wel anders. Sonia Garmers weet nog hoe de kòki’s en de yaya’s uit Scharloo ’s morgens naar de markt gingen. Haar haar bedekt met een kunstig geknoopte doek van Brabants bont, een stof met rood, witte ruitjes, bekend als dòbelsténchi. Zo hoorde dat: Zodra een vrouw was getrouwd droeg zij langere rokken. Een publieke vrouw was herkenbaar aan een rode hoofddoek met een strik van voren. Een vrouw die in de stad rondliep zonder hoofdbedekking en zonder kousen, was een straatvrouw, een shishi di kaya.
Sandra Leonora onderscheidt drie soorten hoofddoeken op Curaçao: een voor de zondag, een voor hele speciale gelegenheden en een voor dagelijks gebruik. Voor de zondagse lensu, de Punta di Scharloo, wordt een vierkante gesteven doek van wit linnen of katoen tot een driehoek gevouwen. De langste zijde wordt omgevouwen tot een zoompje, de uiteinden worden achter het hoofd samengebonden en de punt van de doek rust precies tussen de schouderbladen van de vrouw. Of met een punt naar boven en de andere naar beneden, zoals Sonia Garmers zich herinnert.

Alleen bij hele speciale gelegenheden, zoals een trouwpartij of een doop, werd de Pèchi uit de kast gehaald. Een kostbare hoofddoek van fijn, wit linnen met kanten tussenzetsels. Vanachter de gaatjes tussen het borduurwerk schijnt zilverpapier. Drie tot vier gouden spelden houden de punten van de doek, die om het achterhoofd naar voren worden gebonden, bij elkaar. De spelden zijn ambachtelijke kunstwerkjes, gemaakt van filigraan met een broche in het midden. Begin twintigste eeuw zou het knopen van een pèchi. dertig cent hebben gekost, maar tegenwoordig vraagt een hoofddoekbinder er minimaal vijfentwintig tot dertig gulden voor.
Maar de hoofddoek die je dagelijks zag was de Madras, genoemd naar de stad in India waar het linnen met ruitvormige rode en gele kleuren in die tijd vandaan kwam. De hoofddoek werd op dezelfde wijze geknoopt als de punta di Scharloo. Het madras maakt plaats voor stoffen van mindere kwaliteit, niet meer in India geweven uit gekleurde draden, maar in Engeland gedrukt op katoen. En tegenwoordig knopen vrouwen haar madras van stoffen met allerlei opdrukken: bloemen, strepen of egaal.

Hoofddoekbindster Cornellie Schoonhoven zegt in een interview met Nel Casimiri: De vrouwen die op het land werkten bonden een doek om het hoofd naar achteren met een knoop in de nek en de punten lieten ze afhangen. Meestal werd daarvoor een stevige blauwe katoen gebruikt, maar ook wit kwam voor. Bij vrouwen die in de keuken werken is de doek strak om het hoofd gebonden. De oren zijn bedekt en de punten worden naar voren vastgebonden. Bij degenen die op het land werken is de doek niet zo vast aangetrokken. De oren zijn vrij zodat er lucht bij kan. Ook wordt de doek eerst in een plooi gevouwen. In de vouw kan een vrouw kleine spulletjes bewaren, zoals wat klein geld, een sigaret of een halve pijp.”
De cultuur van de hoofddoeken is op Curaçao lang niet zo diepgeworteld als in Suriname. Daar krijgt niet alleen de manier van binden een naam, maar ook de doek zelf en de stof. Een mooie hoofddoek of kotomisie gaf de vrouw een bepaalde status. Cornellie Schoonhoven: ,,Hoe meer doeken een vrouw had, hoe rijker ze was.” Een appeltje voor de dorst eigenlijk. Irene Schenker tijdens het seminar over Latin-American and Caribbean Folklore : ,,Als een Surinaamse vrouw oud en ziek werd, was de complete verzameling van hoofddoeken, anjisa’s, een verzekering om de begrafenis te kunnen betalen. En de anjisa-collectie vormde het belangrijkste deel van de erfenis van de vrouw.”

De meest opvallende namen geven de Surinaamse vrouwen aan de verschillende manieren waarop de hoofddoeken worden gebonden, zoals: ‘wacht op me om de hoek’, ‘laat maar waaien’, ‘het leven is plezierig’ en ‘nog een maagd’. Dat is een Afrikaanse gewoonte. Ook de Ashanti in Ghana en volkeren in West-Nigeria geven namen aan de wijze waarop zij hun hoofddoeken knopen. En ook de Afrikaanse vrouw vertelt met haar hoofddoek tot wat voor klasse zij behoort en wat haar huwelijkse staat is.  Hoe hij ook wordt genoemd, lensu of anjisa, de hoofddoek is een boeiende Afrikaanse erfenis.

Foto: onderschrift:
Pèchi di yaya, ontworpen door Cenaida van Dinter
___________

Bronnen:

Paul Brenneker, Sambubu, nr. 10, Curaçao
Sandra Leonora, Head Scarves, in: N. Ayubi (editor), ‘Latin-American and Caribbean Folklore, Papers of the third seminar’, Curaçao, AAINA1996.
Irene Schenker, Surinamese Headties, idem,
Nel Casimiri, ‘Lensu di kabes, De ontwikkeling van de Curaçaose hoofddoek’, In: Veranderend Curaçao, onder redactie van Henny E. Coomans e.a., Stichting Libri Antilliani, 1999.

Met dank aan Rose Mary Allen

Tekst: Eva Breukink. Foto: Prince Victor