Marímbula

Serie Cultureel Erfgoed

graphicHet XXII Festival del Caribe, dat van 3 tot 9 juli 2002 in Santiago de Cuba, plaatsvindt, wordt dit jaar opgedragen aan de Nederlandse Antillen, Aruba en Suriname. Een goede gelegenheid om stil te staan bij het cultureel erfgoed dat via Cuba op de Antillen terechtkwam. Daaronder vallen drie muziekinstrumenten: de tres, de bongo en de marimbula. Antilliaanse migranten, die begin 20e eeuw op de Cubaanse suikerrietplantages hadden gewerkt, namen die mee terug naar huis.

Wie niet beter zou weten, zou denken dat het een koffertje is: een houten kistje met aan de bovenkant een handvat. Maar wie beter kijkt, ziet dat in de platte voorkant van het kistje met zorg een gat is uitgezaagd. Vlak daaronder is een toetsenbord van ijzeren plaatjes bevestigd. Dit is geen koffertje, dit is de marímbula, de ‘poor man’s contrabas’.
De marímbula is er in allerlei varianten: met en zonder handvat, met versieringen en kunstig houtsnijwerk of met alleen een laagje vernis. Doorgaans zit de muzikant op de klankkast, maar er zijn ook versies die op schoot worden genomen of, tijdens het carnaval bijvoorbeeld, met een koordje om de hals gehangen. Meestal staat de marímbula als handbagage met de bodem op de grond, soms op pootjes van een paar centimeter hoogte.
“Een vertegenwoordiger van de versmelting van Europese en Afrikaanse elementen, karakteristiek voor een groot deel van de Caribische muziek”, omschrijft Donald Thompson de marímbula. Het instrument heeft veel trekjes van zijn Afrikaanse voorloper de ‘sanza’. Maar deze voorganger, ook wel bekend als ‘likembe’ of ‘mbira’, is veel kleiner. Klein genoeg om met beide handen vast te houden en met de duimen of duimen en wijsvingers van beide handen te bespelen. Soms is het klassieke tokkelinstrument niet meer dan een rij ijzeren staafjes op een plankje, dan weer worden kalebassen en zelfs schedels van mensen gebruikt als klankkast.

En dan breekt het koloniale tijdperk aan. ,,De Afrikaanse slaven brachten niet hun instrumenten mee naar het Caribische gebied”, schrijft Michael Sisson. ,,Maar wel hun tradities. Zij maakten hun instrumenten met het materiaal dat voorhanden was.” Sisson noemt als voorbeeld de ‘cajón’, het ‘nichtje’ van de marímbula en ‘niet veel meer dan een oude houten kist’. De eerste beschrijvingen van de Caribische versie van de Afrikaanse sanza duiken halverwege de negentiende eeuw op in reisverslagen, woordenboeken en literaire werken. Niet veel later beschrijft Walter Goodman (1870) hoe men in Cuba muziek maakt op ‘een primitief instrument gemaakt van een vierkante kist waarop strips van flexibel ijzer van verschillende lengte en toon zijn gerangschikt’. De Cubaanse sanza is geboren. Niet voor niets. In het oosten van Cuba ontstaat de ‘son’. Arme, creoolse volksmuzikanten vertolken de teksten, uit het leven gegrepen, begeleid op bongo, tres en marímbula. Een nieuw tijdperk is aangebroken. De sanza speelde nog een rol bij de religieuze en mystieke vieringen. De marímbula verliest die traditionele functie en gaat ‘down to earth’ als de harmonische bas in de son-muziek. Met een grotere klankkast en zware, lage tonen.

De klankkast is bij voorkeur van hard dennen- of cederhout, dat goed bestand is tegen vochtigheid en insecten. Maar vaak wordt triplex gebruikt dat een minder goede akoestiek geeft. Hoe decoratief het instrument uiteindelijk is, hangt vooral af van de ambachtelijke vaardigheden van de maker ervan. Er zijn exemplaren met complete schilderingen van landschappen, maar ook met alleen een laagje vernis. Het resonantiegat is meestal rond, halfrond, driehoekig of hartvormig. Voor de toetsen, de ijzeren lamellen, gebruikte men vroeger het liefst de veren van een fonograaf. Het staal was stijf, stram en toch flexibel. Later kiest men noodgedwongen – de fonograaf is dan een schaars goed – voor de veren van klokken en de bladen van messen en zagen. Op Jamaica gebruikt men zelfs de hoepels van rumvaten.

Het is een vreemd gezicht, een muzikant die op zijn eigen instrument zit. Licht voorovergebogen, tokkelend met de vingertoppen van de ene hand en met de andere hand trommelend op de zijkant van de marímbula. Hoe meer toetsen van verschillende lengte – variërend van drie, vier, maar ook meer dan tien komt voor – hoe meer tonen. Halve tonen ontbreken, waardoor de bastoon van de marímbula misschien niet altijd even zuiver is afgestemd op de andere instrumenten. ‘Maar er is altijd wel een noot te vinden die dicht genoeg in de buurt kom’, aldus Thompson, die een instrumentenmaker uit Puerto Rico citeert: ,,Wat je nodig hebt is een lage noot, een hoge noot en een niet zo hoog. De rest is ritme.”

Het ritme van de son verovert Cuba in de jaren twintig van de vorige eeuw. Tot grote ergernis van de bourgeoisie en de overheid, die de muziek ‘verderfelijk’ vinden. ,,Wat de blues is voor Noord-Amerika is de son voor Latijns-Amerika”, verklaart Sisson het succes. Eenmaal opgerukt van het platteland naar de stad groeien de ‘terceto’s’ met bongo, tres en marímbula uit tot sextetten en later septetten aangevuld met maracas, gitaar en clave.

Begin jaren dertig waait de son-koorts over naar Curaçao. Ook hier tegen de zin in van de elite. Septeto Kòrsou, later Conhunto La Fama, introduceert in 1933 de marímbula op het eiland. De marímbula’s werden lokaal vervaardigd. Als in de jaren veertig de koopkracht toeneemt, moet de marímbula plaats maken voor de contrabas. Behalve in groepen als ‘Estrellas di Merengue’.

____________

Bronnen:

Jos Gansemans, Volksinstrumenten, Koninklijk Museum voor Midden-Afrika, België, Terneuzen, 1989.
S. ‘Yapi’ Martijn, Kòrsou Musikal, Un dokumentashon di nos historia musikal popular entre 1930 i 1989, 1e Tomo (dekada 30, 40 i 50
Helio Orovio, Diccionario de la Música Cubana, Cuba, Havana, 2e editie,1992.
Huib Billiet, De klank van de houten druppel, BRT-uitgave, België, 1988
María Elena Vinueza González, Marímbula, in: Instrumento de la música folclórico-popular de Cuba, Centro de Investigation y desarollo de la musica Cubana.
Donald Thompson, The Marimbula, an afro-caribbean Sanza, University of Puerto Rico
Michael Sisson, The story of the Marímbula, www.cloudeninemusical.com.

KADER:
Tekst: Eva Breukink.